Bijvoet & Byvoet Familie vzw (B&B Foundation)

Onze familie geschiedenis over de eeuwen heen

Artikelen over de familie

Dr. Herman Bijvoet van het KNMI


Herman Bijvoet is in 1918 geboren op huize Schoonoord als zoon van een bekende bloembollenfamilie. Hij werkte zich door zelfstudie op van weeramateur tot hoofddirecteur van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) te Den Bilt.


portret Herman BijvoetHerman Bijvoet (1918-2000)

Herman Bijvoet was de halfbroer van mijn vader. Als neefje heb ik hem leren kennen als een rustige bescheiden vriendelijke man. Ik kende hem eigenlijk alleen van de verjaardagen van mijn ouders. U weet wel; dames in de achterkamer en de mannen in de voorkamer waar het blauw zag van de rook. In die tijd had ik geen idee van zijn werk. Pas na zijn overlijden werd mij duidelijk hoe belangrijk hij geweest is voor de weerkunde in Nederland en daarbuiten.

In dit artikel heb ik enige gegevens, krantenartikelen en publicaties verzameld over zijn leven en zijn werk.

Leo Bijvoet, 19-1-2004.

 

 

Klik hier voor zijn persoonlijke webbladzijde in de database.


De eerste foto's ontvangen naar aanleiding van dit artikel

Marijke Klamer, woonachtig in Zwitserland, vond op onze website het artikel over Herman Bijvoet. Haar vader was ook meteoroloog bij het KNMI en een heel goede collega van Herman Bijvoet.

In haar fotoalbum vond ze een paar foto's die ze per e-mail naar ons opstuurde.

 

Nevenstaande foto is genomen in New Dehli in Januari 1958.

Links Herman Bijvoet en rechts de vader van Marijke, Dr. G.H. Klamer.

De volgende foto is genomen op een receptie in India van Z. Exc. Shri Ral Bahadur Shastri, minister van Transport en Verbinding in Rashtrapasi Bhavar op 21-1-1958.

De grote man op de foto is professor Bleeker, rechts daarvan de heer Klamer en geheel rechts Herman Bijvoet.

Boek ter gelegenheid van 100 jaar KNMI

Het KNMI is in 1854 opgericht en in 1955 is een boek verschenen over het KNMI.

Een interessant boek over de geschiedenis van het KNMI in de eerste 100 jaar van het bestaan.

Het begon allemaal in 1854 met nauwelijks 10 medewerkers. De eerste hoofddirecteur van het KNMI was de ons welbekende

Prof. Dr. C.H.D. Buys Ballot.

Op school hebben we natuurlijk allemaal de wet van Buys Ballot geleerd:

  • De wind waait van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied, met een afwijking naar rechts als je op het noordelijk halfrond bent, door de draaiing van de aarde.

Buys Ballot<= Prof. Dr. C.H.D. Ballot

 

Om wind (vooral storm) te kunnen voorspellen is het zaak te beschikken over de druk op elk moment op elk punt van de aarde. Buys Ballot heeft zich daarom bezig gehouden met de organisatie van een uitgebreid internationaal netwerk van waarnemingsposten om inzicht te krijgen in de luchtdrukverdeling en andere meteorologische gegevens.

Het zal duidelijk zijn dat in een tijdperk zonder computer of kopieerapparaat het verzamelen van meteorologische gegevens en het verwerken op dagelijkse weerkaarten enorm tijdrovend was.

 

De geleerde heren probeerden continu wetenschappelijke verklaringen te vinden voor alle meteorologische verschijnselen. Boerenwijsheid werd onderzocht en geprobeerd werd deze wijsheden wetenschappelijk te verklaren. Het doel was uiteraard in eerste instantie om zo goed mogelijk het weer te kunnen voorspellen.

 

Vanaf 1854 groeide het aantal medewerkers van het KNMI geleidelijk tot 50 medewerkers in 1930 en 100 medewerkers in 1945.

Daarna is het aantal medewerkers spectaculair gestegen tot 350 medewerkers in 1954 (100 jarig bestaan). Deze sterke groei na de 2e wereldoorlog zal mede veroorzaakt zijn door de groei van de luchtvaart en het daarmee samenhangende vraag naar goede weersvoorspellingen. Ook voor de land- en tuinbouw werden weersvoorspellingen steeds belangrijker.

Het KNMI is ondermeer werkzaam in de volgende gebieden:

  • Weerdienst en Luchtvaartmeteorologie (zowel op aardoppervlak als in hogere luchtlagen)
  • Klimatologie en Landbouwmeteorologie
  • Maritieme meteorologie (o.a. communicatie met weerschepen)
  • Physische oceanografie
  • Geophysica (o.a. seismografie en onderzoek ionosfeer)

 

In het boek is een artikel opgenomen van Herman Bijvoet. Hieronder bladzijde 299, het begin van het artikel.

 

interview

Bladzijde 300 en verder bevat voornamelijk integraal- en differentiaalvergelijkingen, aanbevolen voor de wetenschappers onder ons.


 

Interview in Utrechts Nieuwsblad 1979

 

In het Utrechts Nieuwsblad werd Herman Bijvoet in januari 1979 geïnterviewd door Jos Goos. Het uitgebreide artikel kreeg als titel:

Computer toch slimmer dan wijngaardslak


Artikel bij het afscheid in 1982

 

Door op het artikel te klikken wordt dit in een apart venster vergroot weergegeven.

 


 

Hij kon het niet laten

Meteorologie en bijbehorende berekeningen was voor Herman zijn lust en zijn leven. De laatste jaren woonde hij in Nieuwegein met uitzicht over de Lek. Hij genoot van het uitzicht en de wolkenluchten. Het zien van luchtballonnen was aanleiding om weer eens berekeningen te maken zoals hij zijn hele leven had gedaan.

Hiernaast is afgebeeld een oude menukaart voor zijn maaltijden. Op de achterkant heeft Herman drie dagen voor zijn overlijden nog berekeningen gemaakt over een hete luchtballon. Door te klikken op de menukaart wordt de achterkant zichbaar.


 

Artikel gepubliceerd op Internet door de NVBM

http://www.nvbm.nl/METEOR/juni97/mellink/bijvoet2.html

...gotsiemijne zeg, je liefhebberij en nog betaald worden ook

Dr. H.C. Bijvoet erelid van de NVBM

Kees Dekker (KNMI - Hoek van Holland)

Han Mellink (KNMI - De Bilt)

Een nevelige morgen in maart. Uw verslaggevers staan op een stoep ergens in een comfortabele nieuwbouwwijk in Nieuwegein. Naast de voordeur hangen twee buitenthermometers, één is een vooroorlogse minimum-maximum-thermometer. Hier moet een echte weerliefhebber wonen. En dat klopt. De deur wordt opengedaan door Dr. H.C. Bijvoet oud-hoofddirecteur van het KNMI, inmiddels bijna 80 jaar.

Dr H.C. BijvoetSamen met zijn vrouw verhuisde hij vlak voor z'n pensionering in 1982 vanuit De Bilt naar Nieuwegein. Dat indertijd de keus op dit huis is gevallen, lijkt duidelijk te worden zodra wij de ruime woonkamer betreden. We kijken uit op de Lek. Op nauwelijks tien meter van het huis stroomt de rivier. Tijdens ons gesprek schuiven schepen voorbij op weg naar Rotterdam of naar een ver achterland.

De heer Bijvoet die sinds de dood van zijn vrouw in 1993 het huis alleen bewoont, geniet nog iedere dag van het uitzicht. Hij wordt gefascineerd door het water dat door de Lek stroomt. Een fascinatie die z'n wetenschappelijke achtergrond niet verloochent.

"Toen ik hier kwam wonen ben ik me gaan interesseren voor die rivier, die via Hoek van Holland in open verbinding staat met de Noordzee. Daardoor is hier de getijbeweging merkbaar. Als er weinig afvoer is en het is springtij dan kun je hier een getijamplitude van één meter zestig hebben. Nou, dat intrigeert mij en ik houd het regelmatig bij om te kijken of het lukt om de hele waterbeweging achter mij te vatten in een model waar het getij van Hoek van Holland in zit, maar ook de waterstanden langs de Rijn, de afvoer van de Neckar, de Main en de Moezel, het stuwprogramma van Driel en Amerongen ...."

Bijvoet is een meteoroloog met een bijzondere loopbaan: begonnen als weeramateur, veertig jaar op het KNMI gewerkt, waarvan de laatste zes jaar als hoofddirecteur. Als onderzoeker heeft hij zijn wetenschappelijke bijdrage geleverd aan de meteorologie. Als weerkamer-meteoroloog was hij een echte praktijkman, met een grote liefde voor de ambachtelijkheid van het vak. Een meteoroloog moet in zijn visie niet aan de kant blijven staan, maar bereid zijn "vuile handen" te maken, uitspraken te doen over het toekomstige weer in de zekerheid dat dergelijke uitspraken lang niet altijd uitkomen. Praten met Bijvoet is in de eerste plaats praten over het vak en over vijftig jaar KNMI-geschiedenis. De eigen prestaties worden gebagatelliseerd. Zijn kritische instelling is daar debet aan. Collega's weten dat bij hem een opvallend sterke drang tot verificatie bestond: het doen van uitspraken over het weer heeft alleen zin als ze achteraf kunnen worden geverifieerd. Ook in het interview dat wij met hem hadden komt deze eigenschap tot uiting. Steeds vraagt hij zich af of wat hij deed wel zo veel heeft opgeleverd. In zijn woorden klinkt dan ook voortdurend een licht ironische ondertoon door. Het is de combinatie van ironie en bescheidenheid die zo kenmerkend is voor Bijvoet. Zo kenden zijn collega's hem die met hem hebben samengewerkt en de vele operationeel meteorologen die door hem werden geschoold.
 

 

Van onweerwaarnemer tot hoofddirecteur

"Het is begonnen toen ik op de middelbare school zat, met weerkundige waarnemingen; het meten van de temperatuur en een heel simpele regenmeter met een trechtertje uit de keuken. Op mijn verjaardag kreeg ik toen van mijn ouders een echte buitenthermometer en die hangt nu nog bij de voordeur".

Bijvoet werd vrijwillige onweerwaarnemer voor het KNMI.

 "Eens per jaar werden de vrijwillige waarnemers uitgenodigd op het Instituut. Zo kwam ik in contact met Prof. Bleeker. Dat contact met Bleeker heb ik later nog uitgebuit toen ik na mijn middelbare school in 1937 in militaire dienst moest. Door bemiddeling van hem kon ik bij de weerkundige opleiding komen van de artillerie samen met Frans Schmidt, de latere directeur Wetenschappelijk Onderzoek van het KNMI. Die opleiding werd verzorgd in Soesterberg, door de luchtvaartafdeling van de Landmacht en duurde ongeveer een jaar. Toen die was afgelopen, het was crisistijd, ben ik in een ijzerzaak in Amsterdam gaan werken. Tijdens de mobilisatie was ik geplaatst bij het weerstation dat gehuisvest was in Leersum. Dat was gewoon een zomerhuisje dat ze gecharterd hadden. We moesten vooral ballonoplatingen doen om hoogtewinden te bepalen voor de luchtdoel- en veldartillerie aan de Grebbeberg. Als liason-officier ging ik ieder dag naar het KNMI in De Bilt. Zo raakte ik daar aardig ingeburgerd. Ik heb er gezeten van september '39 tot aan de meidagen in '40. Na de capitulatie ben ik naar m'n ijzerzaakje teruggegaan. Op een zekere dag belde Bleeker mij op. Hij zat in het bestuur van de KNVvL (Kon. Ned. Ver. voor Luchtvaart) en die wilde een eigen zweefvliegmeteoroloog.

Bleeker dacht, dat zou best een mooi baantje zijn voor Bijvoet. Dan zou ik een opleiding op het Instituut krijgen. Dat leek me wel, gotsiemijne zeg, je liefhebberij en op den duur nog betaald worden ook.

Maar mijn toekomstig baantje hing al snel in de lucht. De Duitsers verordonneerden dat alle verenigingen die de naam Koninklijke droegen dat predikaat moesten laten vallen. De KNVvL wilde ze voor zijn en heeft zichzelf opgeheven. Na beraad heeft het KNMI mij overgenomen. Eerst heb ik op het Instituut gezeten voor halve dagen. Daarnaast moest ik studeren in Utrecht. Dat duurde ook niet lang, want op een gegeven moment werden de universiteiten gesloten. Toen heb ik hele dagen op het Instituut gezeten.

Na Dolle Dinsdag werd het Instituut gesloten en ben ik ondergedoken bij mijn ouders in Heemstede. Daar heb ik de Hongerwinter doorgebracht. Ik had nog wat materiaal mee kunnen nemen uit De Bilt en dat heb ik gebruikt om het s,p diagram te ontwikkelen. Dat diagram paste beter in het onderzoek naar frontvlaktopografieën waar Bleeker mee begonnen was. Veertien dagen na de capitulatie ben ik naar De Bilt gefietst. Het was een chaos daar. Het weerdiensthuis (wat nu het gebouw van de afdeling Geofysica is) was uitgewoond door terugtrekkende Duitse legeronderdelen".

"In opdracht van Bleeker ging ik naar Hilversum. Bleeker had als kennis van voor de oorlog een zekere Sutcliffe (de bekende van de voorspelregels, afgeleid uit de relatieve topografie 500-1000 millibar), die was bij het Met Office in Engeland directeur wetenschappelijk onderzoek. In de oorlog had hij zeggenschap over de meteorologische dienst van het Britse leger. Sutcliffe zorgde ervoor dat de Canadese meteorologische dienst die in Hilversum zat het KNMI adopteerde. Samen met de telegrafist Fokkens heb ik daar een week gezeten. De eerste dagen zijn we dood- en doodziek geweest van het Canadees ontbijt, bacon en spek, waar we zo vlak na de Hongerwinter slecht tegen konden. Omdat we in De Bilt twee militaire telexaansluitingen kregen, konden we weer weerkaarten tekenen en kwam de weerdienst weer op gang. Er kwam weer vraag naar weerberichten. Het ANP wilde overzichten voor de krant, de radio kwam er bij en later het telefonisch weerbericht. Er was nogal wat werk te doen".

"Bleeker had, met name in de oorlog, geoefend met het tekenen van weerkaarten volgens de Noorse frontentheorie. Na de oorlog probeerden we dat zo goed mogelijk in de praktijk te brengen. Wat van de Noorse school ook mee was overgekomen, - Bleeker was voor de oorlog een paar maal naar Bergen geweest - was de manier waarop de weerdienst werd uitgeoefend. De Noren vonden dat één meteoroloog een aantal dagen achter elkaar, 24 uur lang, verantwoordelijk moest zijn voor de weersverwachtingen. Dat betekende dus dat je min of meer constant in de weerdienst was. Als weerdienstleider deed je vijf dagen achtereen dienst. Je moest 's ochtends om vier uur beginnen, dan werkte je door tot kwart over twaalf en dan 's middags om vier uur opnieuw voor de middagkaart tot zes uur en dan nog een keer tussen zeven en acht uur 's avonds. Dat hebben we jaren achter gedaan. We deden dat met zo'n zes of zeven man. Op den duur is dat toch niet goed vol te houden. Geleidelijk is dat afgebouwd en werd er meer aan assistent-meteorologen overgelaten.

In 1965 verdwenen de weerdienstleiders; de assistent-meteorologen werden hoofdmeteoroloog. Ik kon toen wetenschappelijk onderzoek gaan doen. Ik hield nog wel een taak in de weerdienst voor het getij. Dat werd maar aan een paar mensen overgelaten. Als er gevaarlijk hoogwater dreigde, werd je uit bed gebeld. Dat was zo'n beetje het enige contact dat je nog had met de weerdienst. Naast het wetenschappelijk onderzoek had je nog andere werkzaamheden. Ik had te maken met de commissie voor synoptische meteorologie van wat toen nog heette de IMO (later de WMO). Door al je neventaken raakte je breed georiënteerd".

"Bij een reorganisatie, eind jaren zestig, werd de operationele weerdienst (OD) van het wetenschappelijk onderzoek (WO) gescheiden. Postma werd directeur van de ene en Schmidt van de andere poot. Ik werd afdelingshoofd onder Schmidt. In december 1974 werd ik bij Schregardus geroepen, die was hoofddirecteur, en die zei er moet een opvolger komen en de gedachten bij het Ministerie gaan uit naar jou. Dat overviel me. Als je het niet doet, zei Schregardus, dan komt er iemand anders van buiten. Dat was een dreigement. Dat kon ik het Instituut niet aandoen, want we hadden niet alleen maar goede ervaringen met buitenstaanders. Op 1 januari 1976 werd ik hoofddirecteur en ik heb doorgediend tot najaar 1982."

Het weerdiensthuis

Toen Bijvoet voor de oorlog met een groep vrijwillige waarnemers het KNMI bezocht, kreeg hij een rondleiding. Bleeker was vol van zijn nieuwe weerdiensthuis. Hij liet ook zien welke nieuwe werkmethoden ze gebruikten, waarbij ze grote weerkaarten tekenden.

"Begin jaren dertig - Van Everdingen was hoofddirecteur - bestond de weerdienst uit een kamer (kleiner dan deze woonkamer) die direkt onder de oude toren lag. Daarin stond een tafeltje. De weerberichten die in de kelder door radiotelegrafisten werden opgenomen, werden direkt geplot in de bekende kleine, blauwe publicatiekaartjes. Meer had Van Everdingen niet nodig. Hij tekende alleen wat isobaren. Fronten waren taboe. Bleeker die later in de weerdienst kwam, tekende wel fronten, maar Van Everdingen gumde ze altijd weer uit. Drie kaartjes per dag werden er getekend, de kaarten van 7, 12 en 18 GMT. 's Nachts werd er niet gewerkt. Alle directeuren van de afdelingen inclusief de hoofddirecteur moesten om beurten de kaartjes tekenen en de verwachtingen maken. Bleeker was vrij nieuw en had gehoord van de Noorse School. Hij praatte erover met Van Everdingen, maar die wilde er niets van horen. Bleeker wilde graag op dienstreis naar Bergen. Daar kwam niets van in. Uiteindelijk mocht Bleeker op kosten van de Staat gaan, maar de dagen dat hij er zat moesten vakantiedagen zijn. Later is hij nog een keer geweest. Hij heeft daar het vak geleerd en kende daardoor Bergeron, Bjerknes, Petterson. Dat waren de hoogtijdagen van de Noorse School.

In 1938 ging Van Everdingen met pensioen en werd opgevolgd door Cannegieter. Van Everdingen had een dienstwoning, een villa aan de rand van het KNMI-terrein. Bleeker heeft voor elkaar gekregen dat die villa werd omgebouwd tot wat genoemd werd het weerdiensthuis".
 

Mobilisatie en bezetting

"Het is duidelijk dat in de mobilisatietijd geen meteorologische gegevens werden uitgewisseld door de strijdende partijen. Je kreeg wel gegevens uit Noorwegen en IJsland. Ook uit Zweden, maar de Zweden wilden vanwege hun neutraliteit hun berichten niet via de radio uitzenden. De telexrollen werden door de KLM meegenomen uit Stockholm. Uit Engeland kregen we alleen waarnemingen van Londen. Er was een dagelijks retourvlucht van de KLM. De crew nam vlak voor vertrek de barometerstand op en maakte een clandestien weerbericht. Uit Duitsland kregen we nog berichten uit het Ruhrgebied via de SHV die steenkolen naar Rotterdam vervoerde"

"Van waterstandsverwachtingen hadden de Duitsers geen kaas gegeten. Als het een beetje gevaarlijk werd, werd Bleeker opgebeld. Dan vertelden de Duitsers aan Bleeker hoe de situatie was en vervolgens mocht Bleeker vragen stellen over bijvoorbeeld de wind bij Aberdeen. Bleeker gaf dan, aan de hand van wat toen nog heel simpele tabellen waren, een schatting van het hoogwater. Dat kwam een keer of twee, drie per jaar voor. In die gevallen gaven de Duitsers gegevens door die hoog geclassificeerd waren. Eigenlijk mochten we natuurlijk niet weten dat de Duitsers informatie hadden over de wind op de Noordzee of bij de Engelse kust, maar blijkbaar waren ze als de dood voor die stormvloeden".

Tijdens de bezetting mocht niets meer aan synoptische meteorologie gedaan worden. Het enige dat doorging - naast klimatologische waarnemingen - waren de waterstandsverwachtingen, althans als het om stormvloeden ging".
 

Europese gedachte

"Ik ben nog bij de geboorte van het ECMWF geweest. De EEG bestond nog niet zo lang. Door Brussel werd bedacht om wetenschappers samen te laten werken. Met meteorologen lukte dat. Er werd voorgesteld om een Europees Centrum op te richten. De Britten hebben het gebouw aangeboden. De andere landen moesten contributie betalen naar rato van het BNP. Ook landen buiten de EEG mochten meedoen. Zweden en Finland deden mee. Noorwegen niet. De directeur van de Noorse meteorologische dienst was namelijk ook een hoge Piet bij de anti-Europa beweging in Noorwegen. Vandaar. Later zijn de Noren er wel bijgekomen. Dat heeft ze heel wat centen gekost. Bij de opening van het ECMWF was het de bedoeling dat ieder land een bijdrage gaf aan de inrichting van het gebouw en het is op mijn initiatief geweest dat er toen een groot wandkleed werd geknoopt dat de 500 millibar stroming voorstelde van de stormnacht in 1953. Dat werd zo gewaardeerd dat het werd opgehangen in de grote vergaderzaal".

JBF-methode "Ik heb nog meegemaakt dat de eerste operationele producten van het ECMWF naar buiten kwamen. Die gingen eerst niet verder dan drie dagen vooruit. Het was nog maar een simpel model dat ze draaiden op een Cray-1. In de Verenigde Staten waren ze al eerder met 3-daagse verwachtingen begonnen. We ontdekten dat we in De Bilt 500millibar kaarten voor 24, 48 en 72 uur vooruit konden ontvangen die de Amerikanen per radiofax uitzonden. We probeerden om met die 500mbar kaarten grondkaarten te construeren.

Dat deden we met wat we noemden de JBF-methode, de JanBoerenFluitjes-methode "

(Later ontwikkelde Bijvoet een betere methode die uitging van fictieve diktekaarten, de FRT-methode, KD/HM).

Bijvoet's bijdragen

"Bleeker was vlak voor de oorlog begonnen met het tekenen van frontvlaktopografieën. Dat ging niet zo makkelijk, want de Noorse school was wel een erg sterke simplificatie van de werkelijkheid. Bovendien, hoe bepaal je in een temp (een diagram waarin radiosondewaarnemingen worden weergegeven) de ligging van een front. Het bleek dat als je de verzadigd adiabaat als x-as neemt, fronten het beste tot uiting kwamen. Dat heb ik gedaan en zo ontstond het fs,p -diagram. Tijdens de Hongerwinter - het Instituut was toen ontruimd - heb ik er thuis verder aan gewerkt. Ik had hele pakken met temps meegenomen. Het plotten van radiosondewaarnemingen op fs,p -diagrampapier was wel prettig, want je zag in èèn oogopslag hoe het zat met de verdeling van luchtsoorten en de temps waren van een handzaam formaat. Voor die tijd werd geplot op zogeheten Stüve-diagrampapier waarop alle temps scheef stonden, zodat ze veel meer ruimte innamen".

In 1954 publiceerde Bijvoet een wetenschappelijk artikel over het theoretisch verband tussen bovenluchtpatronen en de luchtdruk aan de grond. Dit artikel is ondermeer terug te vinden in het jaarboek van het KNMI dat in 1979 bij de viering van het 125-jarig bestaan van het KNMI is uitgegeven. Aan het rapport van de Deltacommissie die de stormramp van 1953 onderzocht, leverde hij een bijdrage over stormen aan de achterzijde van depressies.

"Die stormen krijg je als de koude en warme tongen in oudere frontale depressies onvermengd om elkaar heendraaien. Aan de achterkant van zo'n depressie krijg je dergelijke zware storm. Waarbij het zo is dat de sterkste winden aan de grond voorkomen. Naar boven toe neemt de wind af. Dat zit 'm in de thermische wind. Dat kan je verifiëren met temps. Ik heb wel temps gevonden met aan de grond windkracht 12 en windstilte op 500 millibar. Dat klopt met de theorie. Maar uit het oogpunt van forecasting deed je er natuurlijk geen donder mee. Want of die koude en warme tongen om elkaar heen zouden krullen, waarom bij de ene depressie wel en bij de andere niet, ja daar ben ik nooit helemaal achter gekomen. Het droeg niet echt bij tot de verwachtingen. En dat gold voor meer. Je begreep het beter, je zag het beter, maar het merendeel van die onderzoeken heeft nauwelijks bijgedragen aan de verwachtingen".

Zijn publicatie uit 1954 en zijn werk voor de Deltacommissie leidde in 1975 tot een eredoctoraat aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Zijn promotor was prof. Groen. Voor de weerkamerpraktijk ontwikkelde Bijvoet een windschaal waarmee op weerkaarten aan de hand van luchtdruk- en stabiliteitsgegevens, isobarenkromming en isallobarisch effect de heersende wind boven zee kon worden bepaald. De Bijvoet-schaal heeft tot aan het begin van de jaren negentig in de weerkamer van het KNMI zijn nut bij heel wat naderende stormen bewezen.

Toen Bijvoet in 1967 bij de afdeling Wetenschappelijk Onderzoek hoofd werd, heeft hij zich vooral toegelegd op het stimuleren van andere onderzoekers. In die tijd hield hij zich ook bezig met de interne opleiding van operationeel meteorologen. Zijn Operatie A waarin de dynamische meteorologie in de praktijk werd gebracht, heeft voor veel weerkamermeteorologen nog een magische klank gekregen.

KNMI als organisatie

"Toen ik net hoofddirecteur was, moest de organisatie worden doorgelicht, door organisatiedeskundigen. Dat gebeurde door een nieuw opgerichte afdeling van het Ministerie. Mensenkinderen, als ik daar nog aan terug denk. Die lui waren gewend om bureauambtenaren te reorganiseren. Wat wisten ze van het KNMI. Dat gaf nogal wat problemen. Ik heb ze daarom na zekere tijd maar weer weggestuurd".

"Tijdens mijn laatste jaren als hoofddirecteur was het min of meer een kwestie van de zaak op gang te houden . Veel ouderen gingen weg. Voor twee directeuren (Schmidt eerst, daarna Postma) moest opvolging komen. Wisse kwam uit het onderzoek, Tennekes is van buiten gehaald. Mijn taak was het om van opzij mee te kijken en te zorgen dat ze elkaar niet in de haren vlogen".

"De periode dat ik er zat als hoofddirecteur was geen opwindende periode waarin daden gesteld moesten worden. Het enige was de oprichting van het ECMWF en het geleidelijk aan invoeren van meerdaagse verwachtingen.

Je kan zeggen dat ik de wijze van besturen heb veranderd en dat deze door mijn opvolger Van Tiel is overgenomen. Het was min of meer een cultuuromslag. Het regime van mijn voorganger Schregardus was sterk gecentraliseerd. Ik had een direktieraad. Er kwam meer overleg. Besluiten moesten gesteund worden door de direktieraad. Er werd gestreefd naar consensus. Maar ja, op sommige momenten moest je als hoofddirecteur toch knopen doorhakken".

"Vroeger werd de beste meteoroloog direkteur of hoofddirecteur. Zoals Postma die was voor 30 procent weerdienstleider en voor 70 procent directeur. Zo ging dat. Het zijn nu allemaal managers, dan denk ik, kom nou. Als het nou gaat om zo'n concern als AKZO of zo, maar zo'n klein afdelinkje als Schiphol of Hoek van Holland. Daar moet ik toch om lachen. Zo'n baas hoeft niet zelf in de weerdienst mee te lopen, maar hij mag er best uit voortkomen. Bovendien, je kan er naar toe werken. Je kan iemand naar een cursusje sturen. Maar wat weet ik ervan. Ik ben nu 15 jaar weg. Er is een heel ander KNMI ontstaan".
 

Meteorologen met toekomst ?

Als gepensioneerd meteoroloog maakte Bijvoet kennis met het MWS (Meteorologisch WerkStation, waarbij alle meteorologische informatie op beeldschermen wordt gepresenteerd). Anders dan veel nog praktizerende meteorologen die sterk bleven hechten aan de traditionele werkwijze met "papier en potlood", was hij direkt zeer enthousiast.

"In de tijd dat ik nog weersverwachtingen maakte, was het met die weerkaarten een tijdrovende zaak. Er waren dingen die je wilde doen, maar die je niet snel genoeg voor elkaar kreeg. Zo'n MWS had je daar enorm bij kunnen helpen".

"Je hebt in de toekomst denk ik niet zo veel meteorologen meer nodig. Uit de computer moet toch een kant en klare weersverwachting kunnen rollen. Als je er voor zorgt dat alles wordt overwogen wat je zelf ook zou overwegen en dat kan tegenwoordig. Behalve als het om cruciale verwachtingen gaat, maar anders drukt de meteoroloog op de knop en de tekst van de weersverwachting komt er uit. Het zal een meteoroloog tegenwoordig heel wat moeite kosten om het beter te doen lijkt mij, mits je natuurlijk alles meeneemt".

"Een van de dingen die je zeker moet blijven doen, is het intensief bewaken van verwachtingen. Je moet de modellenbouwers aangeven waar de systematische fouten zitten. Ik vind in dit verband verificatie een belangrijk punt. Ik moet zeggen dat het KNMI in dat opzicht een hele traditie heeft; vanaf 1954 werd er vrij intensief geverifieerd. Om de systematische fout op te sporen moet je bijvoorbeeld kijken naar de circulatietypen waarbij het model het niet goed doet. Je moet het van geval tot geval bekijken. Niet zo lang geleden heb ik zelf nog zo'n onderzoekje gedaan. Ik heb in de huidige meerdaagse cijfers ook een systematische fout ontdekt. Bij alle meerdaagse verwachtingen waarbij van dag nul naar dag drie de maximumtemperatuur in werkelijkheid zes graden of meer verandert, heb ik gekeken naar het maximum van dag drie. En wat blijkt dan. Afkoelingen worden behoorlijk goed voorspeld. Bij verwarmingen lopen ze altijd achter de feiten aan. De temperatuur schiet sneller omhoog dan ze denken. Waarom vind ik dat zo interessant ? Vroeger hadden we hetzelfde bij de èèndaagse verwachtingen. Een kou-inval had je vaak goed te pakken, maar warmte uit Frankrijk overviel je altijd. Zelfs een dag vooruit werd het vaak drie graden warmer dan je dacht. Bij dat onderzoekje naar de meerdaagse cijferverwachting verbaasde ik me er over dat er nog steeds dergelijke systematische fouten inzitten".
 

KNMI in de markt

"Vroeger was het KNMI niet echt ingesteld op de wensen van de gebruikers van verwachtingen. Het KNMI had weinig belangstelling voor de weermarkt. Ik weet trouwens ook niet of het KNMI de markt op moet. Je haalt je veel werk op de hals. Wat ik vreemd vind, is dat de omvang en de werkzaamheden van het KNMI steeds meer gekoppeld worden aan de inkomsten die het verwerft. Daar zou in de Tweede Kamer eens principieel over gepraat moeten worden. Ik had in mijn tijd een KNMI-reglement dat antwoord gaf op de vraag waarom de overheid geld steekt in een KNMI. Er moesten bepaalde taken gedaan worden. En dan moest je maar het geld er voor los zien te krijgen in Den Haag".

"Je zou het KNMI bij wijze van spreken kunnen reduceren tot een administratief bureautje en de rest laat je maar aan particulieren over. Maar dat lijkt me niet erg gewenst. In het KNMI-reglement stonden indertijd een aantal dingen die minimaal gebeuren moesten, zoals de wind- en stormwaarschuwingsdienst, de stormvloedwaarschuwingsdienst, maar ook gratis weerberichtgeving aan het ANP en aan de radio. Het KNMI kan zich alleen uit de markt terugtrekken als Den Haag eerst goed duidelijk heeft gemaakt wat de taken zijn van het KNMI. Dan denk ik vooral aan de veiligheidstaken".
 

Krant en TV

"Die kranten dat was vroeger ook al zo, wilden ieder een eigen weerpraatje. Net na de oorlog schreef ik een weeroverzichtje, een of tweemaal per week, voor het dagblad Trouw en er waren collega's die voor andere kranten schreven. In de vakantie moest je onderling afspraken maken. In de zomer van 1947 ging het een keer mis. Op een dag moest ik drie stukjes schrijven voor Trouw, het Handelsblad en voor de Telegraaf en die mochten niet op elkaar lijken. Dat viel niet mee. Het geld konden we aardig gebruiken. Voor zo'n overzichtje voor Trouw kreeg ik 6 gulden, het Handelsblad betaalde 7,50 gulden en de Telegraaf zelfs een tientje. Dat was heel wat hoor. Je moet goed begrijpen, in 1947 moest ik vrouw en kind onderhouden van een maandsalaris van 245 guldens".

"Ik heb ook voor de TV gestaan, een keer of 40. Dat deed ik samen met Van der Ham, Klamer, Braam en later Den Tonkelaar. Braam werd door de NOS niet gepikt. Ze vonden dat die teveel een Zeeuws accent had. De Zeeuwse Courant heeft daar nog een hele rel van gemaakt".

"Wat ik nu van het weer op de TV vind? Dat kan ik moeilijk beoordelen. Ik kijk natuurlijk als meteoroloog, ik wil professioneel geïnformeerd worden. Voor een meteoroloog geven de Engelsen prachtige weerkaarten met isobaren netjes om de 4 millibar. De BBC staat bij mij nummer één. Het weerbericht dat er op volgt, is dat van Meteo Consult op RTL-4. Die doen het prettiger dan de NOS. Bij RTL-4 krijg je nog wel eens een echte 500 millibarkaart te zien. Ik weet natuurlijk niet welke doelstellingen de NOS heeft, het is prachtig hoor, maar ik heb de indruk dat het ze meer om de plaatjes te doen is. Hoeveel keer ze dat decor van Erwin Kroll al niet al veranderd hebben. Ze hebben nu weer een andere achtergrond en dan denk ik ieder z'n pret. De rivieren en de grenzen hebben nu dezelfde kleur en het lijkt net alsof Nederland een stuk bergland is. Tja, en dan die meerdaagse verwachtingen van Kroll in die flesjes..."

Bijvoet 2KNMI-logo

Bijvoet blijft de ontwikkelingen in de meteorologische wereld volgen, zij het op afstand.

"Ik was enkele jaren geleden op het Instituut. Als je daar komt, moet je in de eerste plaats zo'n badge hebben om te laten zien dat je bezoeker bent. Het merendeel van de mensen ken ik niet en zij kennen mij niet. Ik kreeg enige tijd geleden een lijst met namen van KNMI-medewerkers. Toen bleek dat ik nog maar zesentwintig namen kende".

Bijvoet is een trouw lezer van Meteorologica en zelfs van Weergave het personeelsblad van het KNMI.

"De Weergave is sterk veranderd. Het is nu een blad geworden waarin informatie wordt gegeven van bovenaf. Ingezonden stukken ontbreken. Er worden haast geen discussies aangezwengeld. Vroeger had je van die vaste kritische rubrieken. Die stukken zijn verdwenen. Er stond ook meer in. Nu is het een opmaak met veel wit. Dat nieuwe KNMI-logo is ook zo iets. Dat is helemaal heilig, maar ik ben van de generatie die zegt de belastingbetaler betaalt niet voor een mooi logo, die betaalt voor verwachtingen. Maar ja, dat is de tijdgeest".

Bijvoet's blik dwaalt af naar buiten.

"Dat water achter mij blijft me intrigeren. Getijbewegingen, meteorologie, het gedrag van de wind op de Noordzee, hydrologie van de rivieren alles heeft er mee te maken. Je leert er nog van. Het noodt uit om het te bekijken. Ik kan me daar best mee vermaken. Iedere dag neem ik van teletekst de waterstanden langs de Rijn over."

"Af en toe bel ik met het KNMI in Hoek van Holland voor de waterstanden. Ik heb daar een paar goede bekenden zitten die de gegevens oplepelen. Ik heb begrepen dat 's avonds om kwart over elf een goede tijd is, waarop het 't minst stoort. Ik zie me al midden op de dag bellen of wanneer ik ook niet durf, als er - zoals een dag of veertien geleden - een windkracht negen staat, want ik weet zelf nog wel dat als je met stormseinen bezig bent ... er zal zo'n zeurpiet aan de telefoon komen."


 

Watersnoodramp 1953


In  2006 verscheen in een krantje van het dorp Hillegom het volgende artikel.


In memoriam

van de persvoorlichter van het KNMI te Den Bilt

Op 29 maart overleed Herman Bijvoet, oud directeur van het KNMI. Bijvoet heeft veel betekend voor de meteorologie en doorliep een unieke loopbaan. Hij werkte zich door zelfstudie en nooit aflatend enthousiasme voor zijn vak op van weeramateur tot een van de belangrijkste meteorologen van zijn tijd en bracht het tot hoofddirecteur van het KNMI.

Zijn eerste kennismaking met de meteorologie dateert uit de jaren dertig toen hij gelegerd werd op de "School Meetafdeling" van de vliegbasis Soesterberg. In die jaren werkte hij al voor het KNMI als vrijwillig waarnemer voor "onweders en optische verschijnselen". Na als administrateur werkzaam te zijn geweest in een Amsterdamse ijzerhandel, begon zijn professionele loopbaan op 15 september 1942, toen de vooraanstaande meteoroloog en KNMI-directeur Prof. Bleeker hem in dienst nam. Met alleen HBS B ging Bijvoet door zelfstudie moeiteloos de concurrentie aan met de wetenschappers in De Bilt. Naast zijn werk bij het KNMI dook hij in de boeken en maakte hij zich de benodigde wis- en natuurkunde eigen. In korte tijd ontwikkelde Bijvoet zich tot een van de belangrijkste meteorologen van het land. Door zijn praktische vindingen en tal van belangrijke publicaties plaatste hij zich in de voetsporen van Buijs Ballot.

Zo heeft Herman Bijvoet veel betekend voor de introductie van de numerieke weersvoorspelling, de rekenmodellen van de atmosfeer waarop de weersverwachtingen zijn gebaseerd. De basis hiervoor legde hij in de jaren vijftig met een belangrijke publicatie over de atmosferische circulatie. De meteorologen in de weerkamer maakten toen al dagelijks gebruik zijn eerste vinding uit 1949, het Bijvoet-diagram, waardoor de aërologische voorspelmethoden beter konden worden toegepast. De stormramp van 1953 maakte diepe indruk op Bijvoet, die tijdens de cruciale uren samen met meteoroloog Postma de dienst uitmaakte in De Bilt. Naar aanleiding van die ramp schreef hij een verhandeling over noordwesterstormen op de Noordzee, die wetenschappelijk als grote aanwinst werd bestempeld. In 1957 introduceerde Bijvoet een schaal die het mogelijk maakt uit een combinatie luchtdrukverschillen en zeewatertemperaturen de wind boven zee nauwkeuriger te voorspellen, in de weerkamer bekend als het zogeheten Bijvoetschaaltje. In 1965 volgde een verhandeling voor het signaleren van zich snel ontwikkelende zware stormen op gematigde breedten.

Ook de introductie van de meerdaagse verwachting in de jaren zestig danken we aan Bijvoet. Op eigen initiatief begon de toenmalige weerdienstleider met de ontwikkeling van de driedaagse weersverwachtingen. Hij ontwikkelde andermaal een grafische methode waaruit weerkaarten voor de komende dagen konden worden afgeleid.

Uiteindelijk kreeg hij ook de waardering die hij allang had verdiend. In 1970 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. In 1975 werd hem een eredoctoraat (doctor honoris causa) toegekend door de Vrije Universiteit Amsterdam. In de jaren 1976-1983 was hij hoofddirecteur van het KNMI, maar ondanks zijn drukke managementfunctie bleef zijn hart bij de meteorologie.

Dat bleef ook zo na zijn pensionering. Tot zijn laatste jaren, die hem heel zwaar vielen door het vroege overlijden van zijn vrouw en problemen met zijn eigen gezondheid, bleef hij zich inzetten voor de meteorologie, met name voor de amateur-meteorologie. Ook de nieuwe generatie meteorologen houdt hem hoog getuige het erelidmaatschap dat de jonge Nederlandse Vereniging van Beroepsmeteorologen hem toekende. Tijdens zijn directiejaren van het KNMI wist hij de samenwerking tussen amateurs en professionals nieuw leven in te blazen. De laatste keer sprak ik hem op het zilveren jublieumfeest van de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie, de organisatie van weeramateurs. Bijvoet was het stralende middelpunt van het gezelschap, terwijl achter zijn rug de slopers het oude KNMI-gebouw tegen de vlakte gooiden. Met weemoed in zijn stem zei hij: "in de jaren vijftig heb ik gezien hoe het stukje voor stukje werd opgebouwd en nu ben ik er getuige van hoe het wordt afgebroken". Symbolisch was dat de afsluiting van een voor de hele meteorologie belangrijk tijdperk, waaraan Herman Bijvoet als de Buijs Ballot van de 20e eeuw een belangrijke bijdrage heeft geleverd.

Harry Geurts, persvoorlichter KNMI
(met dank aan Baltus Zwart, oud meteoroloog KNMI)


 Een meer huiselijk artikel werd door de persvoorichter gepubliceerd in de kranten.


Eredoctoraat

Hoogtepunt van zijn carriere was het eredirectoraat, hem verleend door de Vrije Universiteit van Amsterdam.

De volgende foto's zijn ter beschikking gesteld door Fotocollectie Nationaal Archief http://na.pictura-dp.nl/

Beschrijving Eredoctoraten uitgereikt in VU, Amsterdam
v.l.n.r. prof. dr. C. F. van Weiszacker , H. C. Bijvoet (KNMI) en Don Helder Camara
Datum 20 oktober 1975
Collectie Collectie Fotopersbureau ANEFO Fotonummer 271361.jpg, Fotograaf Mieremet
 

Beschrijving Eredoctoraten uitgereikt in VU, Amsterdam; eredoctoraat voor H. C. Bijvoet
Datum 20 oktober 1975
Collectie Collectie Fotopersbureau ANEFO Fotograaf Mieremet Fotonummer 271364.jpg
 

Beschrijving Eredoctoraten uitgereikt in VU, Amsterdam; eredoctoraat voor H.C. Bijvoet
Datum 20 oktober 1975
Collectie Collectie Fotopersbureau ANEFO
Fotonummer 271365.jpg Fotograaf Mieremet


 Familiebijeenkomst 2011

Nieuwsgierig geworden door alle publicaties over Herman Bijvoet werd in 2011 aan het K.N.M.I. gevraagd of onze familie eens een kijkje mochten nemen op de werkplek van hun voormalige hoofddirecteur. Speciaal voor onze vereniging werden alle deuren van het K.N.M.I. gastvrij voor ons geopend en tracteerden de medewerkers van het K.N.M.I ons op een mooie lezing over Herman Bijvoet en een rondleiding door de gebouwen en de apparatuur buiten in het veld.

Door op de foto hiernaast te klikken opent een fotopresentatie (20 foto's) van de in de Sillem Hoeve in Den Dolder gehouden ledenvergadering en na de lunch het bezoek aan het K.N.M.I.

{gallery}Familiebijeenkomst 2011:300:200::{/gallery}

Stormnaam Dr. Herman Bijvoet

Van het KNMI te Den Bilt ontvingen wij augustus 2021 het volgende bericht:

Namens het KNMI wil ik de nabestaanden van Dr. Herman Bijvoet op de hoogte stellen dat onze oud-hoofddirecteur geëerd wordt met een stormnaam. Herman is aangedragen door een KNMI’er, omdat hij ‘een van de grootste KNMI’ers ooit’ is. Niet alleen als oud-hoofddirecteur, maar ook als meteoroloog tijdens de Watersnoodramp in 1953.

Storm namen graphic 2021 2022 NLEn inderdaad verscheen op 1 september de lijst met stormnamen 2021-2022

Het nieuwe stormseizoen begint in september. Stormen waarvoor het KNMI een code oranje of rood voor windstoten uitgeeft, krijgen sinds 2019 een naam. In sommige gevallen kan een storm ook bij code geel een naam krijgen. Met de stormnamen willen we het bewustzijn van gevaarlijk weer vergroten voordat het toeslaat.

Samen met de weerdiensten Met Office (Groot-Brittannië) en Met Éireann (Ierland) is de namenlijst voor het seizoen 2021-2022 samengesteld.

Zie de publicatie op de website van het KNMI 

 En nu maar hopen dat Herman aan de beurt komt!

 

"
"


» Allemaal zien         » Dia voorstelling