Bijvoet & Byvoet Familie vzw (B&B Foundation)

Onze familie geschiedenis over de eeuwen heen

Artikelen

» Allemaal zien         » Dia voorstelling

Het fenomeen 'roepnaam'


Onderstaand artikel is ontvangen van Doreen Gerritzen, op ons verzoek omdat wij als Bijvoet & Bijvoet Familie met een specifiek amerikaans genealogieprogramma continu aanlopen tegen het typische fenomeen "roepnaam".


Dr. Doreen Gerritzen
Meertens Instituut http://www.meertens.knaw.nl
Postbus 94264
1090 GG Amsterdam
Telefoon: 020 - 462 85 57 of 024 - 322 85 85
Fax: 020 - 462 85 55
E-mail: Doreen.Gerritzen@meertens.knaw.nl
Website: http://www.meertens.knaw.nl/medewerkers/doreen.gerritzen/

Het Nederlandse personennaamsysteem

1. Inleiding
Namen dienen de identificatie en juist bij persoonsnamen is die eigenschap nadrukkelijk aanwezig. Ooit volstond één enkele naam om de mensen van elkaar te kunnen onderscheiden, maar in de loop van de Middeleeuwen kwam daar, in Nederland maar ook elders, verandering in. Als gevolg van de toenemende gelijknamigheid, een onpraktisch verschijnsel in de groeiende steden, ontstonden toenamen. De oorzaak lag vooral in de populariteit van een kleine groep heiligennamen, zoals Elisabeth, Johannes, Catharina en Petrus, namen die tot op de dag van vandaag voortleven. In de eeuwen erna wordt de tweeledige persoonsnaam, voornaam + toenaam (Beiname), later erfelijke familienaam, steeds gebruikelijker. Bij de invoering van de burgerlijke stand - in Nederland in het begin van de negentiende eeuw - werd dit patroon wettelijk vastgelegd. Sinds die tijd kennen we een naamwet en is de voorraad familienamen vastgelegd. Nieuwe familienamen kunnen er alleen nog aan worden toegevoegd door immigratie en naamswijziging. Ook de vrijheid bij het geven van voornamen werd ingeperkt tot de bestaande namen. Ervóór hadden de kerken een regulerende rol, zowel wat de naamkeuze als de registratie betreft. Dit verklaart waarom doopnaam (in het Nederlands) nog vaak wordt opgevat als voornaam of officiële voornaam.
De kerkelijke en wettelijke voorschriften werden zelden als beperking ervaren, want tot na de Tweede Wereldoorlog gold in de meeste families de gewoonte om de kinderen te vernoemen naar familieleden (Nachbenennung). Door deze vernoeming had de naamgeving eeuwenlang een statisch karakter. In het dagelijks leven kon men wel met de tijd meegaan, omdat het in Nederland lange tijd gebruikelijk was - en voor de oudste generaties geldt het nog steeds - dat in het dagelijks leven een variant van de geregistreerde voornaam werd gebruikt. In de decennia na de oorlog verliest vernoemingsgewoonte haar vanzelfsprekendheid, waardoor steeds meer ouders namen kiezen buiten de familie. In 1970 wordt de naamwet aangepast, zodat ook deze beperking bij de naamkeuze wegvalt. De vernieuwing kan zich nu ongehinderd voltrekken. Typerend is de rijke verscheidenheid aan voornamen, een sterk contrast met de door vernoeming bepaalde naamgeving.

2 Van eennamige naar tweenamige persoonsnaam
De voornaam is het onderdeel van de persoonsnaam met de langste geschiedenis; het gebruik van toenamen (de voorlopers van de familienamen) is een latere ontwikkeling. Lange tijd volstond één naam, omdat de naamgeving een rijke verscheidenheid vertoonde en omdat men in relatief kleine groepen leefde. In de loop van de Middeleeuwen zien we de persoonsnaam uit twee componenten opkomen, aan de voornaam wordt een nadere aanduiding toegevoegd, vaak een patroniem (Heinrik Allaertssoen), beroepsaanduiding (Godfried de Crudenier; crudenier = kruidenier 'vertaling'), bijnaam (Zuname) (Hubert Roobaert; rode baart 'vertaling') of geografische aanduiding (Govaert van Ghent)[1] of een combinatie daarvan (Dirck Ghijsbrecht Pellenzoon van Waetselaer).[2] Dat had vooral te maken met de afname van het aantal verschillende voornamen (de zogenaamde Namenschwund) en met de opkomst van de steden, waardoor men in grotere verbanden ging leven en de registratiebehoefte toenam. De geringere verscheidenheid van de voornamen kwam voort uit de afbraak van het Germaanse naamgevingssysteem, dat een rijke variatie kende.[3] De tweede factor die een rol speelt bij de geringere verscheidenheid in de naamgeving is het meer en meer in gebruik komen van christelijke namen, voornamelijk heiligennamen,[4] waarbij we een sterke concentratie op een kleine groep namen kunnen constateren.[5] Door de opkomst van de steden ontstond de noodzaak de voornaam van een nadere aanduiding te voorzien om verwarring van personen te voorkomen. Van der Schaar heeft een verband aangetoond tussen de frequentie van de voornaam en het gebruik van toenamen. In de stadsrekeningen van Dordrecht van 1284-1287 zijn de alleenstaande namen (voornamen) voor het merendeel namen die niet zoveel voorkomen en dus geen nadere omschrijving nodig hebben. De veel voorkomende namen in deze bron, Jan (54), Heinric (29), Willaem (28), Pieter (20), Tielekin/Tieleman (20) und Claes (19), hebben allemaal een toenaam bij zich.[6] Naast de praktische noodzaak mensen te kunnen onderscheiden, wordt voor het verklaren van het in gebruik komen van toenamen/familienamen ook het prestige dat aan een dergelijk naam kleefde als factor genoemd.[7]
De toenaam werd in het dagelijks leven nog niet als iets belangrijks gevoeld en leidt nog lange tijd een wankel bestaan, ook in de steden. Daarop wijst het gebruik van de zogenaamde alias-namen (Adr. Jansz, toegenaempt Roosgen ('Röschen'); Willem Pietersz, alias Schijtgelt (vertaling van 'schijt geld'); Jan Sybouts, anders genaempt Jan Muel). Vaak was in de omgeving alleen de alias-naam bekend, want in officiële stukken werd deze ter verduidelijking vaak nog aan de familienaam toegevoegd, omdat men anders niet zou weten wie de drager van een bepaalde familienaam was. Nog in 1697 bijvoorbeeld werd te Maassluis een Jeroen van Wijck nader gepreciseerd door de toevoeging alias Jeroen met sijn Buyckje (vertaling van 'met zijn buikje')[8] Ook blijft lange tijd de voornaam door veel mensen als belangrijker ervaren dan de toenaam. Dat blijkt uit het feit dat zelfs aan het begin van de achttiende eeuw personen in registers nog op alfabetische volgorde van hun voornaam staan genoteerd.[9]
In het verleden was het niet vanzelfsprekend dat een kind de toenaam of familienaam van de vader kreeg. Vooral wanneer de familie van de moeder voornamer was dan die van de vader, of in tegenstelling tot de familie van de vader al een familienaam had, gebeurde het dat kinderen de naam van de moeder aannamen. Ook kwam het wel voor dat kinderen zich naar de grootmoeder noemden.[10]

3 Invoering van de burgerlijke stand
Tijdens de invoering van de burgerlijke stand in het begin van de negentiende eeuw wordt de Franse naamwet voor Nederland van toepassing en wordt het dragen van een familienaam verplicht gesteld. Het precieze tijdstip is niet te geven, aangezien met de uitvoering van de wet geen haast werd gemaakt.[11] Het patroon voornaam + toenaam was al eeuwenlang gebruikelijk, maar het dragen van een vaste, erfelijke toenaam (= familienaam) was in lang niet alle families gewoonte. Men had naast de voornaam bijvoorbeeld een patroniem, dat per generatie verschilde, droeg een boerderijnaam, die veranderde na verhuizing, of was (vooral) bekend onder een bijnaam. De toenaam werd niet altijd onveranderd van vader op kind overgedragen. Ook kon het voorkomen dat kinderen uit één gezin niet dezelfde toenaam droegen. Van der Schaar ziet dit verschijnsel als een aanwijzing dat een toenaam, zelfs tot in de 18e eeuw, vaak nog niet als een traditioneel element in de familie werd gevoeld.[12] Het verplicht stellen van een vaste, erfelijke familienaam sluit dus weliswaar aan bij de gewoonte naast de voornaam een of andere nadere specificatie te hanteren, maar het onveranderd doorgeven van een familienaam van vader op kind paste niet bij de naamgevingsgewoonten van alle families. Voor een deel van de bevolking bleef het gebruik van de familienaam een officiële aangelegenheid die niet in het dagelijks leven geïntegreerd was. Tot in de twintigste eeuw werd er vaak verwezen met een (reeks van) patroniem(en), met vermelding van de vader of van de vader en grootvader. Ook bijnamen vormden een alternatief voor de familienaam.
Pas in 1934 werd wettelijk vastgelegd dat een kind de familienaam van de vader krijgt: wettige en door de vader erkende onwettige kinderen dragen de familienaam van de vader; onwettige, niet door de vader erkende kinderen, die van de moeder.[13] Sinds 1998 kunnen ouders kiezen of ze het kind door het leven willen laten gaan met de familienaam van de vader of de moeder.
Wat betreft de voornamen hield de Franse naamwet in dat alleen namen geaccepteerd mochten worden die voorkomen op de verschillende (heiligen)kalenders en namen van personen bekend uit de oude geschiedenis, waarmee de Griekse, Romeinse en bijbelse geschiedenis bedoeld werd. In 1815 werd de wet versoepeld met de bepaling dat ook voornamen die van oudsher in Nederland voorkomen, toegestaan zijn.[14] Onder die namen vallen vooral de Germaanse namen 'zonder heilige', in het bijzonder de Friese namen. Ook kon het gaan om voornamen die al langer in de familie voorkwamen en daardoor bestaansrecht hadden verworven. Er gold (en geldt nog steeds) geen beperking met betrekking tot het aantal namen dat gegeven mag worden. In Amsterdam heeft iemand die vrijheid benut door zijn kind met twaalf namen (van apostelen en evangelisten, zonder Judas) in te laten schrijven. Verder maakt de wet geen onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke voornamen. Zo kon een vader die een grote verering had voor de heilige Jacobus, zijn dochtertje laten inschrijven als Jacobus. Men kon de wet omzeilen door naast de (toegestane) officiële naam een (geweigerde) roepnaam te gebruiken. Het was in Nederland namelijk heel gewoon om twee soorten namen te hebben: een officiële naam een naam voor dagelijks gebruik (zie paragraaf 6). Deze strategie zal ongetwijfeld bij ontleende en andere nog niet in gebruik zijnde namen zijn toegepast.
Sinds 1970 is de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de voornaamgeving toleranter geformuleerd. De wet is te typeren als een 'alles mag, behalve'-constructie, dit wil zeggen: alle voornamen zijn toegestaan, maar er zijn twee uitzonderingen. De ambtenaar van de burgerlijke stand mag een voornaam niet accepteren wanneer die ongepast is of wanneer die overeenkomt met een bestaande familienaam als die niet ook als voornaam gebruikelijk is.[15] Met betrekking tot het aantal te geven namen kent de wet, net als vóór 1970, geen beperkingen. Een extreem aantal namen zou in het uiterste geval nog geweigerd kunnen worden door de naamgeving als ongepast te kwalificeren. Ook het geven van meisjesnamen aan jongens en van jongensnamen aan meisjes blijft toegestaan, hoewel ook dat in bepaalde gevallen, wanneer er bijvoorbeeld maar één naam gegeven wordt die evident niet bij het geslacht van het kind hoort, niet toegestaan zou kunnen worden met het argument dat de naam ongepast is.
De tweede restrictie, een voornaam mag geen bestaande familienaam zijn als die niet ook als voornaam gebruikelijk is, zorgt soms voor problemen. Dat was in het verleden ook al het geval. Bij de invoering van de burgerlijke stand werd het geven van bestaande familienamen als voornaam verboden. Zo kon het gebeuren dat Willemszoon werd geweigerd omdat het een bestaande familienaam is, terwijl Pauluszoon en Gerszoon werden toegestaan omdat de beperking hiervoor niet opgaat.[16] De persoonsnaam zoals dat sinds de invoering van de burgerlijke stand is vastgesteld, kunnen we ontleden als voornaam + familienaam. Problematisch is daarom het patroniem, het is in wezen voornaam noch familienaam. Historisch gezien is het patroniem onderdeel van de toenaam. Na de invoering van de burgerlijke stand is een patroniem volgens de wet als voornaam te beschouwen.

4 Meernamigheid en samenstelling
Zowel de voornaam als de familienaam kan uit meerdere namen bestaan. Dubbele familienamen komen weinig voor, een voornaam die uit meerdere namen bestaat is echter zeker niet ongewoon. We moeten daarbij onderscheid maken tussen samengestelde namen en meernamigheid, hoewel de grens niet altijd te trekken is. Een samengestelde voornaam is een voornaam die uit twee voornamen, of delen daaruit, bestaat, maar die door de naamgever en -drager als eenheid wordt beschouwd (Germaanse tweestammige namen (Hendrik, Adelheid) zijn in wezen ook samenstellingen, maar ze worden hier opgevat als eenledige namen omdat het naamvormingsprincipe al eeuwenlang niet meer productief is)[17]. Duidelijke voorbeelden zijn door de schrijfwijze Annemarie en Hendrik-Jan, onduidelijk is Jan Pieter. In het laatste geval kan het ook om meernamigheid gaan, een situatie die altijd betrekking heeft op de officiële namen of doopnamen.[18]
Gedurende de Middeleeuwen was het geven van meer dan één voornaam ongebruikelijk, hoewel er wel voorbeelden van meernamigheid uit de late Middeleeuwen bekend zijn. Beelaerts van Blokland noemt vijf gevallen van Simon Frederik uit de vijftiende eeuw.[19] Ook in de eeuwen erna blijft meernamigheid zeldzaam, hoewel er ook uit die tijd wel voorbeelden bekend zijn, zoals Frederik Hendrik (1584-1647), graaf van Nassau, prins van Oranje. Pas in de achttiende eeuw komt de gewoonte langzaam op.[20] Voor de verklaring van de opkomst van meernamigheid putten we noodgedwongen uit de verbeelding, want over motieven van de naamkeuze in het verleden is weinig tot niets bekend; wel weten we dat vernoeming een belangrijke rol speelde. De argumenten zijn divers: aan de vernoemingsnaam kan de naam van een beschermheilige worden toegevoegd; naast de grootouder wordt de peettante of -oom, ander familielid of een persoon buiten de familie vernoemd; men wil gelijknamigheid binnen het gezin vermijden; bij huwelijk op latere leeftijd kan men beide grootouders vernoemen omdat de kans op een tweede zoon of dochter kleiner is; meernamigheid verschaft ruimte voor een vrije naamkeuze; het geven van meer namen staat 'deftig'; het geven van meer namen is gewoonte. Het laatste is ongetwijfeld een vervolg op de fase waarin aan meernamigheid een statusverhogend effect werd toegeschreven; dit kan naar tijd, plaats, sociale laag, familie en aantal namen verschillen. Wanneer het geven van meer namen gebruikelijk is, kunnen esthetische overwegingen de gewoonte in stand houden: één naam staat zo kaal en sober. Ook praktische argumenten kunnen een rol spelen, want meernamigheid kan verwarring met een andere persoon voorkomen. Het ontstaan van samenstellingen kan eveneens vanuit dit argument verklaard worden.[21] Verder kunnen smaak en prestige een rol spelen bij het geven van een samengestelde naam.

5. De volgorde voornaam - familienaam
De voornaam gaat gewoonlijk aan de familienaam vooraf, met twee uitzonderingen, die geheel anders van aard zijn. Bij veel officiële registraties wordt vaak eerst de familienaam gevraagd, daarna volgt de voornaam, soms alleen in initialen. Bij het opnoemen van personen kan het zelfs gebeuren dat deze onnatuurlijke constructie in de gesproken taal doordringt. Onnatuurlijk zijn niet de patronen waarin de voornaam na (een vorm of afleiding van) de familienaam staat. Ze komen onder meer voor in Limburgse (en Vlaamse) dialecten.

6. Officiële naam, doopnaam, roepnaam
Typisch Nederlands is het verschijnsel dat de roepnaam afwijkt van de officiële naam en/of doopnaam. De officiële naam is de naam waarmee iemand bij de burgerlijke stand staat ingeschreven; hij kan uit meerdere voornamen bestaan. Van een officiële naam is eigenlijk pas sprake sinds de invoering van de burgerlijke stand, hoewel naamsvermeldingen in bepaalde bronnen, zoals testamenten, gerechtelijke stukken, notariële akten en dergelijke, ook als officiële namen zijn te beschouwen. De doopnaam is de naam waarmee men in het kerkelijk doopboek is opgenomen; ook hier kan sprake zijn van meerdere voornamen. In het algemeen zal de doopnaam dezelfde naam zijn als die opgegeven bij de burgerlijke stand. Onder roepnaam verstaan we de naam waarmee men zich voorstelt en waarmee men in het dagelijks leven wordt aangesproken. In het verleden was de roepnaam vaak een verkorting van de officiële naam/doopnaam (niet noodzakelijkerwijs de eerste). Tegenwoordig is de roepnaam meestal de eerste officiële voornaam. Ook kan iemand een roepnaam hebben die geen verband houdt met de officiële naam, bijvoorbeeld in het geval dat iemand gedurende zijn of haar leven van roepnaam verandert. Juist omdat het verschil tussen roepnaam en officiële naam zo typerend is voor Nederland, presenteren we hieronder als afsluiting de 10 meest frequente officiële voornamen van Nederlanders uit de geboortejaren 1900-1930 (met - indien relevant - frequente varianten) met daarbij voorbeelden van roepnamen.


[1]Voorbeelden uit Winkler (1885:5-8). Winkler geeft een gedetailleerde onderverdeling van de familienamen (Winkler (1885:9-11)). Zie voor de opkomst van het gebruik van patroniemen en geografische toenamen ook Gysseling (1966:18-20).
[2]Van der Schaar (1953:143).
[3]Van der Schaar (1953:93 e.v.).
[4]Zie bijvoorbeeld het overzicht in Van der Schaar (1953:106).
[5]Zie Lindemans (1947:17-18 und 41-42); Leys (1959:28); Ebeling (1993:55).
[6]Van der Schaar (1953:145).
[7]Ebeling (1993:75) und Van der Schaar (1953:151-152 und 157).
[8]Van der Schaar (1953:153-154) (voorbeelden op 158).
[9]Van der Schaar (1953:154) (met de relativering dat zeer bekende namen werden volgens de achternaam gerangschikt werden).
[10]Meertens (1947:18-19).
[11]Ebeling (1993:82).
[12]Van der Schaar (1953:152-153); het betreft zijn onderzoeksgebied Holland und Zeeland.
[13]Ebeling (1993:88).
[14]Loeb (1990:29).
[15]Loeb (1990:30 e.v.).
[16]Loeb (1990:34); zie ook Ebeling (1993:50-52).
[17]Van der Schaar (1953:93 e.v.).
[18]Vergelijk Ebeling (1993:35).
[19]Beelaerts van Blokland (1912:247); op 248-249 zijn nog enkele andere voorbeelden te vinden.
[20]Zie Ebeling (1993:35-39), ook voor verdere literatuurverwijzingen.
[21]Ebeling (1993:35).

"
"


» Allemaal zien         » Dia voorstelling